De laatste tijd verschijnen veel nieuwe titels op het gebied van storytelling en presenteren. Ik mag ze recenseren op managementboek.nl. Het derde boek ik daar besprak gaf ik drie sterren.
Jan Driessen is in corporate communicatieland een fenomeen. Ooit begonnen als parlementair verslaggever bij Hier en Nu en later bij Den Haag Vandaag, ging hij verder als buitenlandverslaggever en groeide hij uit tot chef nieuwsdienst voor Brandpunt en Netwerk. Daarna maakte hij de overstap naar het bedrijfsleven en was hij jarenlang directeur communicatie bij Aegon. In al die hoedanigheden heeft hij de nodige wereldleiders live zien spreken en persoonlijk mogen interviewen. Die bijzondere ontmoetingen vormen de basis voor A Story to Tell.
Volgens de flaptekst is het boek vooral een verhalenboek over sprekers van wereldformaat, en over de persoonlijke ontmoetingen die Driessen had met veel van deze wereldleiders. Zijn zoekvraag: hoe zijn al deze mensen zulke uitstekende sprekers geworden, en wat kunnen we van hen leren? Driessen neemt de lezer mee op een zoektocht naar de ideale toespraak. Hij heeft die tocht overzichtelijk verpakt in negen lessen die het proces van voorbereiding tot nazorg helemaal afdekken. Aan het eind van ieder hoofdstuk is een lijstje met aandachtspunten opgenomen.
In het boek wordt die zoektocht overvleugeld door de persoonlijke verhalen over zijn ontmoetingen met de wereldleiders (die zeer vermakelijk, fijn geschreven en inderdaad soms verrassend onthullend zijn). De aandachtspunten aan het eind van ieder hoofdstuk, zijn dan weer te algemeen geformuleerd om er ook echt een ideale toespraak mee op te kunnen bouwen.
En dat komt misschien ook, omdat er in het boek een tweede zoektocht is verstopt. Waarom bestaat er zo’n groot verschil tussen de inlevende toespraken van wereldleiders en die van directievoorzitters, managers of functionarissen? Volgens Driessen valt er voor de laatste groep veel te leren van de politieke leiders die zich al hun hele leven moeten verdiepen in de kunst van het spreken. Eenvoudigweg omdat ze anders nooit gekozen of herkozen zouden worden.
In het zoeken naar het antwoord op deze vraag trekt Driessen fel van leer tegen de vaak wat houterige en onpersoonlijke manier waarop Nederlandse bestuurders hun toespraken houden, en tegen hun halsstarrige manier van het vasthouden aan feiten en cijfers. Het had hem gesierd als hij ook enkelen van hen persoonlijk het woord had gegeven over hun motieven voor die stijlkeuze van presenteren. Nu leest hij ze soms de les, in plaats van ze te inspireren. Deels maakt hij dat goed door de nodige voorbeelden te geven van ‘nieuwe’ ondernemers, die wel een meer persoonlijke stijl van presenteren aanhangen.
Een ander storend punt is dat de woorden, ‘verhaal’, ‘speech’ en ‘toespraak’ kriskras door elkaar worden gebruikt. Want is dit nu een boek over het overtuigend spreken in het openbaar, een boek over de kracht van storytelling of een boek over het schrijven van onvergetelijke speeches? Het is van alles een beetje, maar nergens precies genoeg om het goed neer te zetten. Lang niet alle toespraken zijn verhalen. En hoewel de titel misschien anders doet vermoeden, gaat het boek alleen in het vierde hoofdstuk echt in op de kracht van persoonlijke verhalen.
Alles bij elkaar leest A Story to Tell toch lekker weg. Met name dankzij de persoonlijke belevenissen van Jan Driessen, die daarmee zelf de kracht van verhalen op meer dan treffende wijze illustreert, en die daarmee ook de ondertitel (laat je inspireren door sprekers van wereldformaat) weet waar te maken. Maar het boek mist de finesse en de precisie om de zoektocht naar de ideale toespraak succesvol te kunnen volbrengen.