Ooit, midden jaren tachtig van de vorige eeuw werkte ik in de reclame. En hoewel veel reclame op vrouwen is gericht, was de reclamewereld vooral een mannenbolwerk. Ik kwam uit een bandje (ook een mannenzaak), had met 400 andere jongens de HTS voltooid en daarna vijf jaar in de automatisering gewerkt, waar ik me ook vooral omringd wist met mannen. Maar op de accountafdeling van het reclamebureau stikte het van de vrouwen, meestal account executives, en zij domineerden met hun dwingende briefings, hun drammende deadlines en al hun manipulerende maniertjes mijn hele doen en laten.

‘De terreur van de nagelhakjes’ noemden we het gniffelend. Gelakte nagels, korte rokjes en hoge hakken waren het handelsmerk van deze vrouwelijke pseudo-carrièremakers in het yuppentijdperk. Op een spijkerharde manier haalden ze keer op keer hun gelijk. Met allerlei doortrapte trucjes en maniertjes (denk hierbij ook aan tranen op het juiste moment). Uiterst geraffineerd, en – het moet gezegd – uiterst doeltreffend kregen ze de dingen voor elkaar. Ook bij klanten, juist bij klanten.

Na weer zo’n onmogelijke briefing hadden wij (de jongens van creatie) vileine gesprekken over wat zwangerschap en moederschap uiteindelijk met de ambitie van die meiden zouden doen, over hoe zij een voor een zouden afhaken, en hoe wij – de creatieven –  altijd gewoon keihard door zouden werken tot de campagne echt af was. Het glazen plafond bestond nog niet, dat kwam pas jaren later. Vrouwen aan de top waren manwijven, zo simpel was het.

Inmiddels zijn we bijna zes managementgeneraties verder, maar lijken de stereotypische beelden over leiderschap maar nauwelijks veranderd. Wie ‘leider’ zegt meestal ‘man’. Dat een vrouw ook een goede leider kan zijn, vinden we nog lang niet altijd vanzelfsprekend. Ook al werk ik tegenwoordig – zonder problemen – in een bedrijf met een 100% vrouwelijke directie, en is mijn direct leidinggevende een vrouw.

Laatst had ik een interview met Renate Tromp. Zij had Change the Script gelezen, en wilde het met mij hebben over wat zij ‘de plofkip voor vrouwelijk leiderschap’ noemde. Zij ging hierover een artikel schrijven,  gebaseerd op gesprekken met vijf topdenkers op het gebied van leiderschap. Ineens zag ik  mezelf terug in een rijtje met onder andere Joris Luyendijk, en drie hoogleraren. Ik was gevleid, en zei natuurlijk meteen ‘ja’.

Op een zonnige maandagmiddag begin maart reisde ik te voet naar Dauphine, waar we twee uur met elkaar spraken. En wat bleek: mijn denken over vrouwelijk leiderschap is behoorlijk omgeslagen. Van de nagelhakjes van vroeger is niets meer te merken. Het kan zijn dat ik in de loop der tijd wat milder ben geworden, maar het kan ook zijn dat ik teveel in de keukens van organisaties heb gekeken om de gevolgen te zien van de  masculiene managementcultuur die ons sinds jaar en dag teistert.

Maar toch, er zit een addertje onder het gras. De roep om meer vrouwen naar de top bevestigt juist het wij-zij denken. Met streefcijfers of quota ga je juist mee in de masculiene manier van leiden: mechanisch, procesmatig, zonder gevoel of empathie. Daarmee herbevestig je dat leiderschap mannelijk is. Mijn advies? Zet je niet af, zet er vooral iets naast. Zeg niet wat je niet wilt zijn, maar laat zien wat je wel wilt zijn: de hoeder van de kleine gemeenschap. Geef een nieuwe betekenis aan de leiderschapsrol: de boel bij elkaar houden, goed voor elkaar zorgen. Daar is nu vooral behoefte aan.

Eind april is het artikel onder de titel ‘Think Leader, Think Female’ verschenen in Lof Magazine. Dit tijdschrift “inspireert vrouwen met meervoudige ambities in werk, gezin en maatschappij. Lof biedt oplossingen en zet je tegelijkertijd aan het denken over actuele vraagstukken. Lof biedt erkenning, herkenning en inspiratie. Natuurlijk verpakt met een gezonde dosis humor en relativeringsvermogen, want dat houdt ons op de been.” Het complete blad is hier te bestellen. En als je eerst en vooral geïnteresseerd bent in de (on)mogelijkheden van vrouwelijk leiderschap, kun je hier het artikel te lezen.